“Arc de ...”
“If the doors of perception were cleansed, every thing will appear to
man as it is, infinite”
William Blake[i]
Wie heeft ooit in de beeldhouwkunst een boog
als de Boog (2007) van Hieke Luik
ontmoet? Bogen kennen we allemaal. In de beeldhouwkunst kom je ze zelden tegen.
St. Louis Gateway Arch (1965) van Eero Saarinen is er een; een reusachtige boog aan de
oever waar de Mississippi en de Missouri samenstromen. De boog van 190 meter
hoog en 190 meter breed staat daar, spiegelglad en zilverkleurig, te blinken om
de “opening of the West” grootscheeps te vieren. Ook
triomfbogen komen we in de beeldhouwkunst zelden tegen. De triomfboog van
Brancusi: de Poort van de kus (1938)
in het park van Tâgu Jiu vlak bij zijn geboortedorp in Roemenië is een mooie,
poëtische uitzondering.
De
boog van Hieke Luik is 1,90 meter hoog, 2,30 meter breed en 1,10 meter diep.
Een klein persoon zou er door kunnen stappen, maar alleen door zich er
voorzichtig doorheen te wurmen. Een beer van een vent kan dit maar beter uit
zijn hoofd laten. De boog is van brons, maar niet sterk. De boog is geaard,
maar niet geworteld. Het gevaar dat de bronzen takken afbreken of de boog van
zijn plaats schuift is bij doorgang van een mens te groot. De boog nodigt wel
uit, niet om er doorheen te wandelen, maar om ervoor stil te staan.
Doorgang
Boog heeft iets heel sierlijks en lieflijks en doet denken aan een pergola.
In de middeleeuwse miniatuurkunst maken elegante, met prachtige hoofdtooien
uitgedoste hofdames regelmatig hun entree via een rozenpoort of een met groen
omgroeide pergola in kasteeltuinen. In de middeleeuwse Getijdenboeken tonen de
miniaturen dat in het voorjaar de pergola’s opgeknapt werden en vervolgens met
zorg het jonge groen omhoog geleid werd om in de zomermaanden de geliefde
schaduwplekken te creëren.
Boog is alleen niet een metalen
of houten frame met daarover opklimmende planten.
Boog is een soort plantenfossiel zonder ondersteunend geraamte. Boog heeft zodoende meer gemeen met de
poort van bomen in de onderstaande houtsnede (1833/34) van Andō Hiroshige waardoor
de paarden met hun gedistingeerde ruiters waardig stappen. Want zoals bij Boog de twijgjes de boog maken, vormen
in de houtsnede de bomen een erepoort.
Versperring
In het Chinese karakter mén dat doorgang of deur betekent zijn in het traditionele karakter
‘twee klapdeuren’ te zien. In dit karakter kunnen andere karakters worden geplaatst.
Bijvoorbeeld het
karakter rì, een vierkantje met een
streepje erin, dat ‘dag’ of ‘zon’ betekent. De doorgang, of de deur, is in
bovenstaand karakter door de dag/zon versperd en betekent nu niet meer mén: deur of toegang maar jiān: interval of tussen. De betekenis
van deze ‘poort’ wijst op connectie, relatie of tussenruimte. Dit karakter - een
versperde en toch open doorgang - komt qua beeldvorm nog het meest bij de Boog in de buurt.
In Boog
gaat het ook om relatie - met name van tegendelen die onlosmakelijk met elkaar verbonden
zijn - , om verwantschap, om ‘het tussen der dingen’ waardoor het ene
eeuwigdurend in het andere kan veranderen en andersom.
Uit het brons
ontspruiten twijgjes. Het brons is aan het ontbotten. Natuur en kunst, leven en
dood zijn een. Het brons is zowel sterk en zwaar als breekbaar en licht. De boog
staat op grote poten stevig op de grond maar kan tegelijkertijd moeiteloos van
positie veranderen. Boog is zowel
open als dicht. Voor en achter reiken elkaar de hand. Het lichaam houdt halt
waar het oog verder reikt.
De
Amerikaans-Roemeense godsdiensthistoricus Mircea Eliade schrijft dat iedere
religieuze mens zich vestigt vlakbij de opening die hem verzekert van een
relatie met de goden.[ii] Zo’n soort
halsreikend uitzien en in handbereik bereik hebben, zit in Boog. Natuurlijk reikt het oog niet specifiek naar goden en ook
niet naar een niet te bevatten oneindige, maar wel naar iets van deze soort. A Door of Perception; God mag weten naar
wat, maar dat het met het Schone te maken heeft is voor menig oog zonneklaar.
Marion de Zanger, september 2010
Geen opmerkingen:
Een reactie posten